Rechtbank vernietigt opgelegde loonsanctie

 In Sociale verzekeringen

De werkgever is verplicht het loon van een werknemer tijdens diens arbeidsongeschiktheid door te betalen. De loondoorbetalingsplicht duurt in beginsel maximaal 104 weken. Als de werknemer na 104 weken nog steeds arbeidsongeschikt is, komt hij in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij de behandeling van de aanvraag voor deze uitkering beoordeelt het UWV of de werkgever voldoende heeft gedaan om de werknemer te laten re-integreren in het arbeidsproces. Als dat niet het geval is, verlengt het UWV de loondoorbetalingsverplichting van de werknemer met maximaal 52 weken. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Het resultaat is bevredigend als:

  • er een (gedeeltelijke) werkhervatting is, die aansluit bij de resterende mogelijkheden van de werknemer; of
  • de werknemer kan werken in een functie waarmee hij ten minste 65% van het loon verdient dat hij verdiende vóórdat hij ziek werd.

Tegen het besluit om een zogenaamde loonsanctie op te leggen staan de rechtsmiddelen bezwaar en beroep open.

De rechtbank oordeelde in een procedure dat het UWV ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd aan de werkgever. In het re-integratieverslag vermeldde de werkgever dat de werknemer 20 tot 30 uur per week bepaalde werkzaamheden in eigen bedrijf kon verrichten. Een deel van de beschreven werkzaamheden deed zich echter onvoldoende voor om relevant te zijn. Een ander deel van de  werkzaamheden was vrijgekomen door ziekte van een andere medewerker. Daarnaast was een verwachte opdracht niet doorgegaan. De werkgever had het re-integratieverslag in verband hiermee moeten aanpassen, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank vond dat de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat de feiten en omstandigheden ten opzichte van het re-integratieverslag verslag zijn veranderd en dat daarmee ook de geschetste mogelijkheden voor re-integratie van de werknemer binnen het bedrijf zijn gewijzigd. Volgens de rechtbank was er een deugdelijke grond waarom de re-integratie anders is verlopen dan eerder was voorgespiegeld. Een herstart van de werknemer in het eerste spoor behoorde niet tot de mogelijkheden omdat er geen werk voorhanden was.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOBR2021776, SHE 20/2178 | 22-02-2021
Recent Posts